Ik was alleen. Ik dacht dat ik er niet bij hoorde omdat ik niets zei. Ik kwam erachter dat ik er ook niet bij hoorde toen ik alles zei. Toen kwam ik erachter dat niemand zich er helemaal bij voelde horen. Ik probeerde mezelf te zijn zodat ik in ieder geval dat zou hebben. Maar ik was niet meer alleen. Jij was bij me.
Laptop,
Ik herinner me hoe ik in de regen danste. Mijn rode regencape beschermde me voor de meeste druppels die in onregelmatig ritme tegen de gladde stof van de cape tikten. De capuchon hing tegen mijn rug en streek bij elke danssprong tegen mijn achterhoofd. Druppels die door mijn haren werden gevangen glipten onder mijn kraag door en lieten de kleine, bijna onzichtbare haartjes op mijn armen overeind staan voordat ze opwarmden aan mijn huid. Ik gleed met mijn zware, knalgele kaplaarzen door de grote plassen, de kiezels knerpend en krassend onder rubberen zolen. Modder sprong in spetters tegen mijn blote kuiten op, voordat ze veranderde in vegen die steeds groter werden elke keer dat mijn benen langs elkaar schuurden.
Toen was mijn wereld nog klein en mijn verbeelding groot. De avonturen speelden zich af op het grasveldje achterin mijn tuin terwijl ik de verhalen in mijn hoofd tegen elk luisterend oor vertelde. Mijn vingers waren zwart van de aarde toen ik ze als dikke regenwormen door de grond bewoog. Ik weet nog hoe mijn nagels zwart bleven, zelfs nadat ik mijn handen drie keer had gewassen en de geur van aarde, die rijke geur van gezonde aarde die zwaar in de lucht hangt nadat de eerste druppels regen vallen, werd vervangen met die van lavendel.
Ik weet ook nog hoe de wereld groter werd, er iets verloren ging. Hoe de verhalen in mijn mond uit elkaar vielen. Hoe mijn handen schoon bleven.
En ja, nu kom jij in mijn mooi geschetste plaatje.
Je had een wit licht, een glans die een mooiere wereld beloofde, die kleuren verdiepte en interessanter maakte.
Ik denk dat je me verwonderde. Dat je me verwonderde op een manier die de wereld niet meer kon omdat ik huiswerk moest maken en ik toetsen moest maken en ik examen moest maken omdat ik volwassen moest zijn, dat ik nu echt aan de toekomst moest denken omdat ik de rijpe leeftijd van dertien bereikt had. Je slokte steeds wat meer tijd op. Ik weet niet waar dat kantelpunt was, alleen dat het er was, dat punt waar wat ik je gaf niet meer genoeg was en je met kleine uitspraken, verlangens, vragen meer van me eiste. Ik gaf het je want jij was mijn wereld. Misschien had ik het wel door, hoe jouw tentakels dieper in mijn hersenen wroeten, zoals mijn vingers ooit in de aarde hadden gewroet. Het maakte me alleen niet uit. Ik wilde de stress niet meer voelen. Ik besefte alleen niet dat toen jij mijn stress weg nam je ook de rest van mij greep.
Ik schaamde me toen mijn moeder je in mijn omhelzing zag liggen, mij betrapte in de nacht toen ik daar tegen jou aangedrukt lag. Jij spon van die schaamte een web van leugens en knoopte die aan mijn lippen. Ik werd een oester en jij was de zandkorrel die zich voordeed als parel. Toen iemand me open probeerde te wrikken met bezorgde vragen sloot ik me verder af omdat ik bang was dat ze je zouden ontdekken, dat ze je van mij af zouden nemen.
Ik stak nog meer tijd in jou omdat ik naïef genoeg nog steeds geloofde dat jij de beloftes van een complete leegte waar kon maken. Alleen kon jij dat niet.
Ik keek in de spiegel. Het meisje dat ik zag had rode ogen, dikke ogen alsof ze had gehuild, ze had donkere plekken onder haar armen die nog donkerder leken, door het donkerblauwe shirt dat ze droeg. Als jij een neus had gehad dan zou je ook de scherpe doordringende geur hebben geroken, die geur die zij zelf niet meer rook omdat ze erin leefde. In haar blik zag ik een leegte. Alleen kon ik dat niet geloven, kon ik het niets niet omvatten omdat zelf niets iets moet zijn. Dus zocht ik.
Ik liep duizend kilometer zonder jou. Ik miste je, verlangde naar je. Maar ik zag kleuren, echte kleuren, niet de illusies die jij opriep. Ik hoorde de gedachtes die ik niet wilde denken schreeuwen in mijn oren, ik hoorde het deel van mij dat niet was vergeten dat alles wat jij me liet zien nietszeggend was, oppervlakkig wijsheid, oppervlakkige gesprekken, oppervlakkige wereld, en ik hoorde mijn moeder die met zachte stem vertelde: ‘Kom, kom in de echte wereld leven.’ Ik rook de natte aarde en danste door de modder en begreep toen dat jij nooit meer dan alleen beeld en geluid was geweest. Hoe zou jij ooit, hoe heb jij ooit opgewassen kunnen zijn tegen de lichte geur van tijm, die geur die zich op een koude zomeravond als een wollen deken om mij heen krult, het ruwe gevoel van vezeltjes in papier, die voorzichtig tegen mijn vingers krassen, de stekende smaak van kaneel die ik altijd meng met te zoete chocolademelk, die mijn tong doet krullen en mijn kaak doet verkrampen? Voor zes jaar was jij genoeg voor mij. Maar nu niet meer.
Ik ben bang. Angstig voor de wereld waar ik weer bij wil horen. De eerste stap buiten de deur, een stap in het witte licht van het onbekende, is een berg, maar ik neem hem, elke dag.
Laptop, ik weet dat jij alleen maar doet waar je voor gemaakt bent. Ik denk dat ik misschien eindelijk klaar ben toe te geven dat ik ook zelf verantwoordelijk ben geweest. Dat ik zelf ook een kat was die door stugge graspalmen met fonkelende ogen tegen de grond gedrukt lag, loerend op iets, iets dat me deed vergeten dat ik een kat was. En dat ik jou ook niet los kon laten, precies zoals jij mij niet los kon laten. Misschien, als ik niet langer verleid raak door jou illusies van grootsheid, avontuurlijke levens en die kleverige leugens, als ik toe kan geven dat ik je haat omdat ik anders op een verwrongen, een verminkte manier van je houd, misschien zouden we dan vrienden kunnen zijn.
Milou