Longread

Als mens en natuur samenkomen

Het houdt me altijd al bezig hoe wij als mens zo’n dominerende rol hebben op deze aarde en wat daar de gevolgen van zijn. Echter had ik mijn gedachtes nooit echt geconcretiseerd en werden mijn vragen dus nooit beantwoord, tot ik in het lab filosofie weer tegen deze vragen aanliep. Ditmaal had ik alle mogelijkheden om mijn ideeën tot uiting te brengen en dat heb ik dan ook gedaan. Met behulp van een aantal inspirerende filosofen heb ik mijn gedachtegangen kunnen vormen. Uiteindelijk heb ik met behulp van verschillende invalshoeken voor mijzelf kunnen bepalen wat de verhouding tussen mens en natuur is. Het eindresultaat is te vinden in dit essay.

De natuur en de mens zijn al sinds het begin der mensheid twee begrippen die met elkaar samenhangen, elkaar overlappen, maar ook elkaar tegenspreken en beperken. Zeker bij de moderne mens is er in mens en natuur sprake van een of/of situatie. In gebieden met veel natuur zijn weinig mensen, terwijl op plekken waar veel mensen zijn de natuur vaak uiterst beperkt is. De mens en de natuur zijn dus twee begrippen die niet samen lijken te gaan, maar die elkaar toch nodig hebben. De mens heeft veel macht en kan de natuur enorm beïnvloeden, vormen en aanpassen. Toch hebben wij de natuur nodig om te bestaan en als de natuur verandert, veranderen wij mee. Desondanks voelen wij ons als mens vaak ver verheven boven de natuur, maar is dit terecht? Kortom: Hoe verhoudt de mens zich tegenover de natuur, en is dit rechtvaardig?

De verhouding volgens Sartre 

Volgens Jean-Paul Sartre, een Franse filosoof die van 1905 tot 1980 leefde, is de mens altijd vrij; vrij om zelf te denken en vrij om te handelen naar wat juist lijkt, maar ook vrij om zelf keuzes te maken. Vooral dat laatste is volgens hem erg belangrijk. Een mens is niet zoals een pen gedefinieerd op het moment dat de pen is gecreëerd. Een mens definieert zichzelf aan de hand van de keuzes die hij maakt. Dit is een proces dat nooit af is. Vandaar ook Sartres beroemde uitspraak: ‘’Bij de mens gaat de existentie vooraf aan de essentie’’. Met deze uitspraak bedoelt hij dat de mens eerst bestaat voordat hij wordt gedefinieerd in tegenstelling tot de pen, waarbij de definitie van zijn bestaan al vaststaat voordat het wordt gecreëerd. 

Jij bent dus vrij om de keuzes te maken die jouw essentie nastreven. Ongeacht of hiermee de vrijheid van de ander wordt beperkt. Hij pleit voor de absolute vrijheid van het individu om zijn essentie na te streven en dus zijn of haar verlangens en wensen maakbaar te maken. Doe je dat niet, dan handel je ter kwader trouw en heb je een betekenisloos leven. Jij en jij alleen bent degene die weet wat je nodig hebt om je essentie te bereiken. Men heeft dan ook een verantwoordelijkheid naar zichzelf om dit te doen. Deze verhouding is dus erg individualistisch. Sartre kijkt vooral naar wat het individu wil. Daardoor kijkt hij minder naar het algemene belang. Daarmee plaatst hij zichzelf en dus de mens in een mens-tegen-de-wereld verhouding. De mens moet zijn essentie vervullen en de natuur moet hierin meehelpen door bijvoorbeeld brandstoffen, materialen en ruimte te leveren. In deze verhouding staat de mens dus verheven en los van de natuur. Dat is gerechtvaardigd, want het doel van de mens is om zijn essentie te verwezenlijken. Het is het beste wat een mens kan doen, dus juist.

Echter zijn we de afgelopen jaren steeds meer van de natuur gaan vragen. We zijn steeds meer van die brandstoffen, materialen en ruimte gaan opeisen. Het lijkt erop dat de mensheid meer is gaan nemen dan de aarde ons kan geven. De natuur, die volgens Sartre een hulpmiddel is om ons materialen te verschaffen, kan niet meer alles leveren wat de mens nodig heeft. Hierbij rijst de vraag of we dan nog wel absoluut vrij kunnen zijn, en dus of deze verhouding tussen mens en natuur nog wel houdbaar is.

De verhouding volgens Heidegger.

Iemand die deze vragen ook stelde, al in het begin van de vorige eeuw, was de filosoof Martin Heidegger, een Duitse filosoof die van 1889 tot 1976 leefde. Hij had onder andere kritiek op de manier waarop de mens het wereldbeeld steeds meer mechaniseerde. Door de moderne techniek zijn er niet alleen meer middelen ontstaan, maar ook een nieuwe verhouding tussen de mens en de wereld. Deze verhouding noemt Heidegger “das Gestel”. Dat houdt in dat de mens de wereld steeds meer als een berekenbaar en bestelbaar bestand is gaan zien in plaats van de wereld hoe zij daadwerkelijk is. Onze maatschappij draait nu veelal om cijfertjes, resultaten en percentages. Het is mogelijk geworden om bijvoorbeeld de supermarkt of het ziekenhuis als een Excel bestand te gaan zien, waar in een oogopslag alle gegevens duidelijk zijn zonder daadwerkelijk de locatie te hebben gezien. Hierdoor is het lastig om nog die verhouding met elkaar en de natuur te onderhouden en vergeten we “het Zijn”.

Met “het Zijn” bedoeld Heidegger het zijn als onderdeel van een geheel. Wij mensen leven in een wereld met honderden verhoudingen en relaties tussen alles en iedereen om ons heen. Dat algemene plaatje, dat geheel, noemt hij “het Zijn”.
Het gevolg van “das Gestel” is dat we “het Zijn” uit het oog verliezen en vergeten. Iets wat Heidegger zijnsvergetelheid noemt.

Er wordt vaak gezegd dat het belangrijk is om de grenzen van de techniek aan te kunnen geven, de techniek te kunnen beperken, maar de vraag is of wij dat nog wel kunnen, of dat we al zo ver heen zijn dat de techniek ons beheerst. Wij kunnen niet meer zonder de techniek, onze hele wereld berust hierop.  Stel bijvoorbeeld dat de wifi en het mobiele netwerk ineens niet meer zou werken, dan zouden we niet meer online met elkaar kunnen communiceren en zouden velen van ons niet meer kunnen werken. Bij gebruikers van de ‘smart’ producten zou het licht niet eens meer aan gaan of blijft de verwarming koud. Ons hele leven zou op z’n kop staan door een klein deel van de technologie dat niet meer zou werken. Wij zijn enorm afhankelijk geworden van deze nieuwe technologie en de houding die wij ons daarin geven. Wij kiezen niet meer voor de ervaring van “das Gestel”, maar het overkomt ons. 

Volgens Heidegger zijn wij dan ook niet klaar om deze verhouding te veranderen. Wij kunnen nog niet anders. Het gevaar is dat de mens het idee krijgt dat wij de heersers zijn van de natuur, terwijl wij slechts uitgenodigd worden om deel te nemen aan dit waarheid gebeuren. Op deze manier wanen wij ons dus oppermachtig en denken wij te heersen over de wereld, maar we handelen niet vanuit “het Zijn” waardoor we de natuur en zijn verhoudingen uit het oog verliezen. 

Zo kan het dus gebeuren dat de mens door vooral naar zijn eigen belang te kijken, niet ziet hoe de wereld om ons heen hieraan kapot gaat en wordt vervuild, waardoor uiteindelijk zoiets als een klimaatcrisis kan ontstaan.

Die klimaatcrisis gaat mij aan het hart. Het is voor mij het bewijs dat de huidige verhouding van mens en natuur niet in balans is en ik maak me dan ook ernstige zorgen over hoe we dit met elkaar nog kunnen oplossen. Ik denk dat het probleem deels zit in de grootheidswaanzin van de mens zoals Heidegger die ook al beschrijft. Wij denken zo geweldig en zo veel kunnend te zijn dat alles voor ons is geoorloofd en ik denk dat de oplossing begint bij het aanpakken van deze grootheidswaanzin. Dit zou kunnen door anders naar de verhouding tussen mens en natuur te gaan kijken. Als we dit anders zien en we niet meer denken dat wij alles kunnend, alles mogend en dus overheersend zijn, word onze grootheidswaanzin wat gedempt.

In mijn optiek is de mens ook niet verheven boven de natuur, want de mens heeft de natuur even hard nodig als elk ander organisme. Wij hebben de planten en dieren nodig om ons te kunnen voeden, wij hebben bomen nodig om vuur van te maken en een veilige leefomgeving voor onszelf te creëren en we hebben de natuur nodig om te overleven. Dat is duidelijk te zien in de wereld om ons heen. Wij gebruiken de natuur, van ‘s ochtends tot ‘s avonds voor kleding, voeding, en bescherming. 

Waar de mens zich echter wel in onderscheidt is de manier hoe we de natuur, moeten gebruiken om te overleven. Wij zijn, zoals Friedrich Nietzsche zegt, ‘mangelwesens’. Hiermee bedoelt Nietzsche dat we geen vacht hebben om ons warm te houden, we zijn zwak, hulpbehoevend en kwetsbaar voor kou, gevaar, ziektes en als we geboren worden kunnen we in vergelijking tot andere organismen niet veel. Daarom moeten we kleren hebben om ons warm te houden en wapens maken om ons te verdedigen tegen de natuur waar we anders geen kans tot overleven tegen hebben. Om te overleven moeten we de natuur dus naar onze eigen hand zetten; zelf dingen aanpassen, maken en veranderen. Hiermee onderscheiden we ons van andere organismen. Wij mensen zijn in staat dingen te creëren die de meesten mensen zelf niet eens begrijpen. Het is niet voor niets dat de meesten van ons meer dan twintig jaar van hun leven op school doorbrengen om maar een fractie van alle kennis te behalen die er te behalen valt. Wij kunnen denken, filosoferen en mens zijn juist omdat we de natuur moeten aanpassen om te kunnen overleven. 

Echter heeft die noodzaak om de natuur naar onze eigen hand te zetten, zeker op de Sartriaanse manier waarop we dat doen, na zo’n 125.000 jaar mensheid zijn tol geëist. De natuur, die wij zo hard nodig hebben om te overleven heeft zijn eigen grenzen bereikt. De natuur raakt op. Door overbevissing raken onze oceanen uitgeput. Door ontbossing eindigen onze bossen in dorre vlaktes en de dieren die in deze bossen leefden eindigen zo uiteindelijk in de geschiedenisboeken tussen de sabeltandtijger en de dodo. Wij, de mens, hebben te veel genomen van de aarde die wij zo hard nodig hebben. Wij hebben de natuur naar onze hand gezet zonder deze enorme verantwoordelijkheid onder ogen te zien die hierbij mee komt. Wij hebben puur als Sartriaans mens gehandeld en zijn hiermee “het Zijn” uit het oog verloren. Door vanuit onze eigen belangen te redeneren hebben we niet beseft dat we op lange termijn ook onszelf hiermee tegen werken. We zijn onszelf in de verhouding met de natuur verloren. 

Maar wij zijn mensen. We moeten de natuur naar onze eigen hand zetten. Dit is noodzakelijk voor ons, maar dit is ook een hoopvol gegeven. We kunnen het ook weer omdraaien. We kunnen de natuur opnieuw naar onze hand zetten, maar nu vanuit het algemene belang geredeneerd, waarmee we ook onszelf redden. We hebben die verantwoordelijkheid naar onszelf en naar de ander toe om onze macht tot een goede uitkomst te brengen; om de balans die door ons is verstoord weer te herstellen en dat kunnen we. Heidegger zegt dat we nog niet klaar zijn om onze verhouding met de natuur te veranderen, maar misschien zijn we dat al wel. Er is sinds Heideggers dood veel veranderd. Wij zijn al anders gaan denken over ons en over de natuur. Dat ik dit essay schrijf bevestigt dat beeld alleen maar. Bewijst deze oproep tot verandering niet dat deze verandering al is begonnen? Misschien is de tijd al aangebroken dat wij de verhoudingen kunnen veranderen en als het inderdaad tijd is, dan kunnen wij dat. Wij zijn mensen. Wij kunnen denken, filosoferen, lachen en mens zijn, juist omdat we de natuur moeten aanpassen om te kunnen overleven.

Beeld © Sander Heezen

Ontdek meer van Dwarslopers

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Doorlezen