Longread

De gang

Mama en papa zijn nog niet thuis. Ze zijn met z’n tweetjes uit eten gegaan. We hebben geen oppas, want Elena is al twaalf en ik ben bijna elf. Dus we zijn oud genoeg om op onszelf te passen, ook al is Oscar nog maar zeven. Ik wacht op ze in de gang. Ik wil niet dat ze thuiskomen en denken dat er niemand is en dat ze dan weer weggaan. Daarom zit ik ineengedoken op het opstapje ze op te wachten.

De gang is een koude, harde plek. Een plek voor “schiet op” en “we moeten nu echt weg”. Met een marmeren vloer voor tikkende hakken en slaande voetjes. Het enige licht komt van de raampjes in de deur want de lamp is jaren geleden stuk gegaan en papa zegt steeds dat hij het wel zal vervangen, maar het komt er maar niet van. Want dan moet hij helemaal naar de kelder die ruikt naar schimmel en aardappelen om daar de grote ladder te halen. Niet de middelmatige die hij nog wel eens gebruikt om iets van de hoogste planken in de keuken te halen, maar de echt lange. Die met zestien treden. Want de hal is heel erg hoog. Zelfs als je op de zestiende tree staat moet je op je tenen gaan staan op bij het plafond te kunnen. Dus vervangt papa de lamp in de gang niet. Als je daarom in het donker langs de vele lijstjes aan de muur loopt, glippen de foto’s weg in je schaduw. Zoals die kleine zwarte visjes die langs de oevers van meren leven en wegschieten zodra je je over het water heen buigt. Soms, als ik of Elena of Oscar iets heel erg stouts doen worden we naar de gang gestuurd. En dan moeten we op de marmeren vloer zitten, zodat de kou zich een weg eet door onze broeken en maillots. Net zolang totdat we de draden zo hard in onze huiden voelen drukken dat het pijn doet. Net zolang totdat de wind onder de deurkieren door waait en het klinkt alsof de schaduwen in de lijstjes een uiteengevallen verhaal vertellen. Herinneringen omlijst in gekruld metaal, ogen van anderen vergroot in gebold glas.

Ergens in het huis kraakt iets. Het is een oud huis dat vaker kraakt. Elena zei vroeger dat het huis alleen nog bij elkaar werd gehouden door onze gebeden en dat als we zouden stoppen met bidden het huis in de nacht boven op ons zou vallen en dan zouden we allemaal dood zijn. Dus bad ik iedere avond voor bed totdat mijn tenen verkrampten. Soms zei Elena dat ze niet meer zou bidden. Ze lachte dan als ik begon te huilen, zelfs nog als papa en mama kwamen kijken.

Mijn vingers zijn van marsepein; wit en gemaakt van deeg. Ze voelen niks meer maar er is ook niets meer te voelen. Ik zit alleen in de gang op het marmer in mijn pyjama die vroeger van Elena was, maar nooit van Oscar zal hoeven zijn, want de pyjama is roze met gele sterretjes en Oscar is een jongetje dus die hoeft dat soort meisjesachtige kleding niet aan. Ze zijn allebei lang geleden of nog maar net of altijd al naar boven gegaan naar hun slaapkamers. Ik wil eigenlijk ook wel gaan slapen, maar papa en mama kunnen ieder moment thuiskomen. Denk ik. Hoop ik. Mijn marsepeinen vingers volgen een grijze ader in het marmer. Tussen de plint en de vloer zit een kier. Een dikke potloodstreep op een nieuw vel. Ik druk mezelf helemaal tegen de muur en tuur vervolgens met één oog door het kiertje. Iets lijkt te glinsteren vanuit het donker, als het water onderin de diepe put op het erf van opa en oma Boerderij.

Hun foto’s hangen aan de muur. Boven de foto van papa en mama op hun trouwdag, naast de foto van Elena en mij voordat Oscar geboren was. Ze staan in de wei naast de hooischuur. Opa draagt zijn overall die naar mest en oud papier ruikt en twee knoopjes bij zijn billen heeft. “Voor de tweede Watersnoodramp” zei hij eens tegen mij met een knipoog. Oma draagt in de foto een van haar vele bloemenjurken die altijd super zacht zijn omdat ze een geheim wondermiddeltje heeft voor in de was. Mama mag niet weten wat het is en ze vindt dat heel erg vervelend. Ik stiekem ook, want ik wil ook jurken zo zacht als die van oma. Allebei dragen ze een bril en hebben ze een kleine baard. Over het laatste mag ik nooit iets zeggen van mama. Zij vindt dat onbeleefd. Ietsje verderop hangt ook een foto van een jongere oma. Daar heeft ze nog geen bril en ook nog geen baard. Wel heeft ze nog rood haar. De foto is zwart-wit, maar ik heb dezelfde kleur haar als mama toen ze jong was en mama had dezelfde kleur haar als oma toen die jong was, dus ik weet het zeker. Ik vind dat ik op haar lijk. Maar misschien is de glinstering in de kier ook wel een ring. Misschien is er een schat verstopt in ons huis en ben ik nu de dappere piraat die de schat gaat vinden.

‘Zie je iets?’

Plotseling staat Elena naast me. In het duister en zonder mijn bril heeft ze donker haar en een grauwe huid en wazige randjes.

‘Nee’ jok ik.

Mama zegt dat je niet mag jokken, maar ik wil mijn misschien-schat niet met Elena delen. Ze neemt altijd teveel ruimte in beslag. Ik moet alles wat ik heb met haar delen, maar zij mag zelf wel dingen voor zichzelf houden.

‘Laat mij eens zien!’

Voor ik haar kan stoppen heeft ze me opzij geduwd en knielt ze zelf over de kier. ‘Ik dacht dat jij al sliep?’ vraag ik.

‘Ik kon niet slapen. Het is te koud.’

En om haar woorden kracht bij te zetten ademt ze hard uit en haar adem wolkt door een gordijn van haar heen. Afgezien van mijn marsepeinen vingers en tenen heb ik het niet zo koud en zelfs als ik mijn adem heel lang vast hou komt het niet als een wolkje terug. Ik hoop dat het binnenkort wel koud genoeg wordt voor wolkjesadem. Het wordt al sneller donker en als ik naar buiten ga dan plakken de blaadjes van de bomen met de regen aan mijn laarzen als papiermasjee. Dat is een woord dat ik heb geleerd op school toen we van ballonnen onze hoofden gingen namaken. Elena gaat op haar hurken zitten en schudt haar haar uit. Dan grijnst ze en het verschuiven van haar gezicht haalt al haar Elena weg. Ze is een vertekening van wie ze eigenlijk is. Opeens lijkt ze heel erg op de foto van een jonge oma Bos. Oma Bos is al bijna twee jaar dood. Elena hield heel veel van haar en ging vaak bij haar logeren. Van ons allemaal hield oma Bos ook het meest van Elena. Eerste kleinkind, vernoemd en het sprekende beeld van toen ze jonger was. Oma Bos was het eerste dode mens dat ik ooit had gezien. Ze hadden haar opgebaard met een boeket rode bloemen op haar borst. Mama had ze later “anemonen” genoemd. Oscar was te klein geweest om te weten waarom we huilden en Elena te oud om het niet te weten. Om het niet te begrijpen. Ze had een van de bloemen meegenomen. Ik had oma’s hand aangeraakt. Het voelde als klei. Er had een ring om haar vinger gezeten met een grote zwarte steen erin. Tijdens de ceremonies had ik geprobeerd te berekenen hoeveel liter water in het zaaltje zou passen. ‘Zullen we kijken of we ‘m kunnen pakken?’ vraagt Elena.

Haar stem is even verschoven en vertekend als haar grijnzende gezicht.

De kier is nog steeds niet groter dan een baby-worteltje en ik wil eigenlijk nog steeds niet dat Elena aan mijn ontdekte schat komt, maar ze lijkt vastbesloten. Voordat ik iets kan zeggen heeft ze zich al omgedraaid en steekt ze haar vingers door de kier. Ik zie de huid omhoog schuiven en wit worden. Ze drukt harder en huid komt los als ze haar hand dieper en dieper de kier in steekt totdat ze tot haar pols in de vloer zit en haar huid helemaal omhoog geschoven is als een opgestroopte mouw. Als ik naar haar gezicht kijk zijn daar alleen maar de manische grijns en zwarte ogen strak op mij gericht. Het geluid als ze haar hand terugtrekt is hetzelfde als wanneer papa het doucheputje ontstopt en er eindelijk een grote klomp haar losschiet.

Mijn buik voelt zoals haar hand eruitziet. Het is alsof al mijn ingewanden naar boven zijn geschoven. Bloed, zwart en onherkenbaar, sijpelt door gescheurde pezen en kale botten naar de vloer. Perfecte stipjes op het marmer. Confetti. Pas als ze naar me begint te reiken herinner ik mezelf, maar mijn gil komt niet verder dan mijn tanden, omdat Elena haar hand stevig over mijn mond klampt. Het natte warme vormt een contrast in deze koude gang groter en hoger dan dat ik zou kunnen tellen. Iets hards wordt door mijn lippen geduwd en ligt zwaar op mijn tong. Een geheim. Alles is zwart en bloed en grijns.

‘Ik heb ‘m hoor!’ fluistert ze direct in mijn oor. ‘Niet doorvertellen!’

Een klik. Verwacht in een wereld zo ver van de gang waar ik nu in sta tegenover iemand die op mijn zus lijkt. Het slot van de deur wordt langzaam geopend en nu hoor ik ook papa’s gelach. Elena grijnst harder en trekt zich terug. Ze houdt nog even een vinger voor haar lippen voordat ze verdwijnt in de volledige schaduwen aan de andere kant van de gang. De deur valt open en het straatlicht valt naar binnen; verlicht de foto van de jonge oma Bos die recht tegenover me hangt. Papa en mama staan stil in de deuropening.

‘Hester? Wat doe jij nog op? Weet je wel hoe laat het is?’ Mama kijkt me onderzoekend aan. Zien ze het bloed op de grond dan niet? Op mijn gezicht en pyjama? Maar nergens is nog een teken te zien van Elena of van de confetti op de grond. Mama’s handen op mijn gezicht zijn nog koud van de avond en haar lippenstift loopt van haar mond af. Ze neemt me mee naar boven, stopt me in. Elena’s bed aan de andere kant van de kamer draagt de duidelijke bult van een slapend lichaam. Was het allemaal een droom?

‘Welterusten’ zegt mama en ze kust mijn voorhoofd met een vlaag bijna verdwenen parfum. Met een gesloten deur haal ik eindelijk het zware ding uit mijn mond. In het licht van de plastic kabouter die als nachtlampje dient zie ik de omtrek van een ring ingezet met een grote zwarte steen.

Ontdek meer van Dwarslopers

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Doorlezen