Ik sta als bloesem in de herfst
Kijk door het venster
Regen raakt me niet
En hij belt
Laconiek
Zielig doen
Als ik huil
Jij schreeuwt
Als ik lach
Rustig dacht
Dan valt de volgende brief weer eens te laat
Ik stop
Het geschreeuw wordt luider en harde bonken vullen mijn oren
Pure wanhoop raakt me tot op het bot
Dit zou liefde moeten zijn maar alles gaat kapot
De telefoon; de tafel; jullie stembanden en de kinderen
Bakstenen vliegen door de lucht
Misschien konden ze de kussens niet vinden voor het kussengevecht
Ze raken elkaar niet, net geen gevecht
Ze ontwijken de stenen met zoals elkaars woorden
Ik wil ze horen zodat ik weet dat ze er zijn
Voetstappen komen dichterbij en met de angst dat ze zijn voor mij
Spring ik op en vind ik het kleinste holletje van het huis en sluit me op
Ik neem plaats in de kast
Ik kan haar horen huilen en huil met haar mee
Tot onze tranen me zou koud en nat hebben gemaakt dat ik naar haar warmte verlang
Met mijn magere lichaam probeer ik haar toe te stoppen
maar ze duwt me van zich af en droogt haar tranen
en zegt me: ‘Ik ga koken, lieve schat.’
De bekende voetstappen zijn weer te horen maar nu lopen ze weg
Voor ik weet zit ik weer in het donker in mijn kast
maar ik zal langer moeten wachten
Ik sta als bloesem in de herfst
Kijk door het venster
Regen raakt me niet
En hij belt
Laconiek
Zielig doen
Als ik huil
Jij schreeuwt
Als ik lach
Rustig dacht
Dan valt de volgende brief weer eens te laat
Ik stop
Ik stop, ik ga, ik sta
Ik sluit mijn vleugels, ik spring uit mijn raam, ik ga