Longread

Een schild met dubbele werking

Ik zit op de rode stoel, achterin de mediatheek. Enkele boekenkasten van ongeveer anderhalve meter hoog, die zowel parallel als loodrecht op elkaar staan, versperren voor mij grotendeels het zicht van wat er zich allemaal om me heen afspeelt. Recht voor me kan ik wel de achterste vier computers zien, al is geen daarvan momenteel in gebruik. Niemand dus die mij zou kunnen zien. 

Achter mij in de aula, die van de mediatheek wordt gescheiden met een dikke glaslaag,  spelen er zich honderden dingen tegelijk af. Ik zou alles kunnen waarnemen door enkel mijn hoofd en lichaam een klein beetje te draaien. Honderden zielen dwalen er rond, met ieder een eigen verhaal, ieder zijn eigen kenmerken en ieder zijn eigen ideeën. Sommige zielen zorgen samen voor harmonie, wanneer ze met elkaar in aanraking komen. Ze zenden pulsen naar elkaar, die in sommige gedeelten van andermans ziel reacties teweegbrengen. Positieve reacties. Reacties die aanzet geven tot het versturen van meer pulsen, waardoor er op termijn een verbinding ontstaat tussen die twee zielen. Echter, dit gebeurt niet altijd, want soms blijven deze pulsen onbeantwoord. Ze zweven met goede hoop naar hun ontvanger, waarbij ze helaas nergens een aansluiting vinden die potentie heeft om verder te groeien. 

Er zijn ook situaties waarbij ze wél een reactie krijgen, maar deze toont de kenmerken van een slang. Een slang die een sissend geluid maakt, waarmee hij een duidelijke boodschap bij zich draagt. Tot hier en niet verder. Het liefst nog verder weg, want jouw aanwezigheid stoort mij. Een raadzame roep, aangezien het niet opvolgen hiervan onprettigheden meebrengt. De slang zal je aanvallen. Hij zal je bijten, waarna zijn gif je bloedvaten binnenstroomt en je van binnenuit toetakelt. In sommige gevallen zal hij je wurgen, waarbij hij je ribbenkast zo erg naar binnen drukt, dat deze geen ruimte meer toelaat aan de zuurstof die zo dringend je organen draaiend moet houden. De slang zal het leven onverdraaglijk maken.

Ik zie alleen schaduwen, waarvan enkel de vorm mij kan vertellen waar ik mee te maken heb. Terwijl ik ‘s nachts door de stad loop en al het licht om mij heen is gedoofd, doemen ze eens in de zoveel tijd in de verte op. We naderen elkaar, en ik krijg geleidelijk meer te zien met wie ik te maken heb. Veel zal ik echter nooit weten. Ik zie namelijk geen gezichten die mij kunnen vertellen op welke manier ik word benaderd. Lacht hij misschien naar me? Wil hij mij ook graag betrekken in de vreugde die hem vandaag gegeven werd? Of zijn het kwade bedoelingen die hij voor ogen krijgt, wanneer wij elkaar naderen? Misschien ontstaat er wel een gesprek waarbij ik tot mooie nieuwe inzichten kom. Wellicht valt er bij het gesprek helemaal niks te halen. Heel veel dingen waar ik rekening mee moet houden, waarvan ik de signalen helaas slechts in een vage reflectie te zien krijg. Ik moet het maar voor lief nemen dat hierbij veel kostbare informatie verloren gaat, aangezien grote modulatie soms voor onherkenbare wartaal zorgt. Wanneer ik hier op goed geluk iets op formuleer, zal ik waarschijnlijk pas weten wat dit teweeg heeft gebracht als het al te laat is.

Dus zit ik hier. Ver weg van de mensen die ik niet zal begrijpen. Ik staar naar de omgeving die zich voor veel anderen redelijk snel tot een leegte ontwikkelt, maar voor mij voorlopig zal blijven dienen als relatieve drukte waar mijn geest zich nog tamelijk makkelijk doorheen kan manoeuvreren. 

Aan de rechterkant fluisteren honderden romans met hun titels op de rug naar mij gericht, waarbij een enkeling, andersom geplaatst, dit niet doet. Op de onderste plank bevinden zich de veelgelezen romans van Jan Wolkers en Tommy Wieringa. Ook ‘Terug naar Oegstgeest’ vind ik er terug, waarvan ik een andere uitgave op dit moment onderin mijn rugzak heb zitten. Het patroon van kleuren vraagt nauwelijks om gevorderde aandacht, aangezien ik het de afgelopen maanden al veel langer heb mogen aanschouwen. 

Links van mij verkeren de woordenboeken, atlassen, geschiedenisboeken en dichtbundels. Verder weg staat de Duitse, Franse en Engelse literatuur, waarvan ik momenteel alleen de letterborden van auteursnamen in zicht heb. Ik probeer een patroon te vinden tussen de letters die over de hele breedte van de boekenkast horizontaal in één lijn staan, of desnoods een woord dat niet per se een ingewikkelde, diepgaande betekenis nodig heeft. Ik kan helaas niks vinden.

Ik voel me voor heel even veilig. De boeken die om mij heen staan, oordelen niet over mij. Ik hoef me enkel te bekommeren om het zachte geroezemoes in de mediatheek. Van eindexamenleerlingen die met man en macht hun opdracht nog voor de deadline proberen in te leveren. Van brugklassers die met z’n vieren een spelletje spelen op de computer, terwijl ze met hun piepstemmetjes zacht commentaar leveren. Van jongens die praten over feestjes waar ze naartoe zijn gegaan en meisjes die ze daar gezoend hebben, waarbij ze de mediatheek als bliksemafleider gebruiken. De docent moet namelijk wel denken dat ze iets nuttigs aan het doen zijn.

Ik blijf hier. Tenminste, totdat mijn tussenuur afgelopen is en ik weer door moet naar mijn volgende les. Ondanks dat er daarvoor nog een motivatie zal verschijnen om het deze keer anders aan te pakken, weet ik precies hoe ik het aan ga pakken. Ik zal opstaan, mijn tas op mijn rug doen en in langzaam tempo de mediatheek verlaten, zonder iemand aan te kijken. Ik zal linksaf de trap op lopen naar de eerste verdieping, het derde lokaal rechts instappen en aan één van de voorste stoelen gaan zitten. Ik zal luisteren naar wat de docent te vertellen heeft, en zo nodig aantekeningen maken. Voor de rest blijf ik stil, terwijl ik af en toe luister naar de gesprekken die zich afspelen op de rijen achter me. Maar dat maakt niet uit. Ze zullen me niet aanspreken, geen vraag stellen over hoe het met me gaat of wat ik dit weekend allemaal heb gedaan. Waarom zouden ze namelijk op het idee komen om dat te doen?

Ik houd mijn mond dicht, want zometeen zeg ik misschien wel iets verkeerds. Ze zullen denken dat ik al mijn vrije tijd aan het verspillen ben, wanneer ik vertel dat ik na school simpele liedjes op de piano speel, dat ik zing wat er maar in mijn hoofd opkomt, en dat ik uitzoek wie op dit moment de topscorer is in de Russische voetbalcompetitie. Dat ik nooit met anderen afspreek, nooit op feestjes te vinden ben en niet bezig ben met meisjes. Ik zal weer eens een ongelofelijk ongemakkelijke grap maken, waarna iedereen mij in stilte aanstaart, of sommige gewoonweg zich met een ander gesprek gaan bemoeien. Ik blijf liever de stille jongen, want op die manier zal ik in de grote mistwolk der redundantie verdwijnen. Niemand die dan iets slechts over mij denkt. 

Maar tot die tijd ben ik hier, en als mijn verplichtingen mij niet in de weg zouden staan, zou ik hier nog langer blijven. De boeken die mij telkens in hetzelfde ritme hun verhalen influisteren, ook al zal ik het leeuwendeel hiervan nooit lezen. De geluiden die rustig op hun beurt wachten om zich op mij te richten, in plaats van ongeduldig elkaar verdrukken. Voor mij dienen ze als schild. Dit schild zorgt ervoor dat ik de mensen om me heen geen pijn kan doen, en zij mij ook niet. Dat ik daardoor niemand meer spreek, moet ik voor lief nemen. Zolang ik veilig ben, is er namelijk geen reden om hier nog iets aan te veranderen.

 

 

Beeld © Sander Heezen