Shortread

Nooit meer een ander

Voor de ander,

Als je naar me kijkt word ik verlegen. Ik buig mijn hoofd een beetje naar voren. Ik zal je niet te lang aankijken en ga proberen om zonder angstig over te komen je blik te ontwijken. Als je naar me kijkt ben ik bang dat je m’n puistjes ziet of de blonde donshaartjes die boven mijn lip zitten. Het is niet zo dat ik niet geïnteresseerd in je ben, maar de gedeelde kwetsbaarheid die tussen ons ontstaat als twee borden die als een piramide tegen elkaar op worden gezet is te eng. Wat als er iets breekt? 

Als ik jou zie voel ik het kloppen van mijn hart en ervaar ik zelfs hoe het bloed door mijn lichaam heen wordt gepompt. De snelheid waarmee dit gebeurt is angstaanjagend en het voelt alsof ik mijn evenwicht, telkens als je dichterbij komt, steeds een beetje meer verlies. Tot ik ga wankelen. De angst om straks te weinig woorden te hebben om met je te kunnen praten wordt groter. Ik ga aan mezelf twijfelen en bedenk me dat ik toch niet interessant, grappig of knap genoeg ben om een rol in jouw leven te mogen gaan spelen. Ik word me bewust van mijn uiterlijk en hoop dat de parfum die ik die ochtend als een zoete mist over me heen heb gespoten nog steeds aanwezig is en dat je me lekker vindt ruiken. Mijn eerste gedachten gaan over een eventuele aantrekkingskracht die ik zou kunnen voelen, zowel vriendschappelijk als erotisch. Als ik de conclusie heb getrokken dat ik alleen vriendschappelijk iets voor je voel adem ik nog eens diep in en hoop ik dat ik vandaag dan in ieder geval grappig kan zijn. Zo niet dan trek ik mijn buik subtiel een beetje in en gaat er door mijn hoofd dat ik in de ochtend nu toch echt eens yoghurt in plaats van brood moet gaan eten.

Als je naar me kijkt wanneer ik het niet doorheb zal je me zien dromen. Mijn ogen staren leeg in de ruimte zonder echt wat te zien. Misschien lijk ik wel boos doordat ik strak voor mij uit kijk. Verdrietig omdat ik doelloos in de ruimte zit als meubilair. Als ik op de fiets droom val ik wel eens dan let ik niet op en komt m’n fietsband in de scheiding tussen het gras en de weg. Een kleine verdieping die net diep genoeg is om mijn band te laten wegglippen.

Soms voel ik niet zoveel. Dan wil ik liever ergens anders zijn en vind ik dat ik mijn tijd aan jou verspil en hoop ik dat de meer interessante mensen niet te veel lol hebben zonder mij. Ik kijk om me heen en hoop dat anderen niet denken dat ik nu voor altijd met jou verbonden ben. Op de een of andere manier denk ik altijd dat ik wat mis. Misschien is dat ook wel zo. Ik heb namelijk altijd het idee dat bij de anderen altijd net wat harder wordt gelachen.

Als het wat ongemakkelijk wordt, hoop ik dat iemand bij ons komt staan met een leuk verhaal. Dan krijg ik vast wel weer inspiratie om zelf een verhaal te vertellen en kan ik niet wachten tot ik aan de beurt ben. Die derde persoon geeft me kracht. Ik hoef het gesprek niet meer alleen gaande te houden, maar kan tijdens zijn verhaal op jouw gezichtsuitdrukking blijven letten.

Heel af en toe hoop ik dat je bij me blijft, me niet alleen laat. Dan bid ik, terwijl ik dat nooit doe, of ik alsjeblieft een speciaal plekje in je hart mag krijgen en niet gewoon een vriend blijf, maar je beste vriend word. En misschien zelfs nog wat meer. Soms ben ik bang alleen te blijven. Dat ik jou nooit zal vinden of dat je mij niet zal zien.

Ik hou van je. Ik haat je. Ik ben bang voor je. Ik wil je niet laten gaan, maar heb soms ook zo een enorme behoefte om alleen te zijn. Weet dat ik dan niet minder om je geef. Zo werkt het bij mij nu eenmaal.
En weet dat ik als ik alleen ben nog steeds aan je denk. Soms word ik er gek van. Dan word ik bewust van wie ik ben in jouw ogen en de kwetsbaarheid van dat beeld. Maar soms komen er kriebels van geluk, van vrijheid, van vrolijkheid. Dan weet ik dat ik nooit meer wat anders wil dan bij jou zijn. Voor altijd.

En dat er dan nooit meer een ander zal komen.