Longread

Spiegelconversatie

Ik neem plaats op het krullende tapijt. Bestudeer de houten randen die zich om mijn tweede ik heen hebben geconstrueerd, als uitstel voor wat er zich daartussenin plaatsvindt.

En dan zie ik mij plotseling wij worden, zitten we recht tegenover elkaar, puntjes van onze knieën net niet rakend. Onbevlekte kleding, haren strak naar achter. De gedachte aan jou graait in mijn binnenste en wiegt me heen en weer, sust me met je sissende vuur. Ik vraag je om je tastbaarheid, je rauwe, naakte vlees, want ik wil je.  

Ik wil je voeten, je buik. Ik wil je vagina en je tepels. Je billen, je heupen, je vormen in het algemeen. De haren onder je oksels die langer zijn dan het hoofdhaar van je vader en je weerzin om te scheren. De rode bultjes die er verschijnen als je er dan toch toe waagt. Je oorsmeer, je ondergewaardeerde, verkalkte teennagel.

Ik wil je wanneer jouw zelfgemaakte salade sporen op je wangen achterlaat. Wanneer er enkele flintertjes bieslook tussen je tanden kleven, alsof je telkens opnieuw jouw bedenksel wilt proeven, er geen afscheid van kan nemen. Ik zeg het niet hardop, maar je hoort me wel. Je zit daar zo te kijken, een oncomfortabele kleermakerszit, je rug krommend en weer recht. Naar achter, naar voor.

Ik zeg je, jij weet wat je kan. Waarom zie jij alleen de ander? Je weet wat je kan, maar wij zien enkel je stilte. Onze blikken onderbroken, zoekend naar de meningen van zij die zien en voelen. Je bent bang dat ze je zien zoals jij soms mensen ziet, dus registreert elke kreukel, lekkage, splinter. Je holt jezelf uit, je notitieboek overstromend met woorden. Als opvulling metsel je niet alleen de scheurtjes, maar direct de hele muur. Je hoofd probeert me zo hard te begrijpen dat er geen ruimte meer is voor begrip. Je bent zo bang voor je verzadiging, voor de rollen van onmacht om je botten. Bang voor je honger, de spieren op je huid.

Wrijvend over onze opgeblazen buiken, dik en dun tegelijkertijd, zie ik jouw verlangens. En wat ben jij hebberig. Altijd al zo geweest. De sinterklaascadeautjes van je broer, de ingevlochten haren van je vriendin en de kittens van dat meisje schuin tegenover. Tegenwoordig zoek jij jezelf niet meer in materie, maar in liefde. Geliefd worden. De beste en mooiste zijn.

Waarom zie je jezelf niet zoals je nu bent? Zoals je bent in deze kamer, achter de muren en in het donker, met mij alleen. God, wat wil jij bloeien. Wat wil jij bloeien zoals de mooiste lentes dat doen. Het liefst zo snel als onkruid, maar in de gedaante van een bloem.

Ik laat je weten dat dat niet erg is, dat dat streven heet, maar zeg eens wat jij denkt. Vind eens wat jij vindt, want je hebt zoveel te zeggen. Je mag ook wel eens zweten, stinken, een bloedvlek in je broek hebben.

Je gooit jezelf in een vergiet, laat alleen de kleinste kruimels door de gleuven. Is ook niet gek dat je het zo moeilijk vindt om mensen aan te raken, mensen je te laten aanraken. Stijf bent. Je zeef is te klein en je cement te dik. Je hebt de mooiste bloemetjes buiten gezet, je muren in een verwelkomende kleur geschilderd en wat slingers om je richels gehangen. Maar waarom mogen we niet eventjes binnenkomen? Het raam is beslagen en de lichten zijn uit. 

Laat ze je scheuren zien, je geeuwen, je wratten en je snot. Laat ze zien hoe jij je nagels van je tenen pulkt als je niet kan slapen. Maak foto’s van je voetzolen, laat ze jouw braille van eelt lezen. We zijn zat van je kruimels, geef ons je brokken.

Blozende sproeten over je gezicht, een kunstwerk van schaamte. Je wil je verstoppen, maar ik houd je tegen. Klem mijn handen onder mijn benen, knijp mijn ogen tot spleetjes.

Misschien is het niet jij, maar jullie. Wij. Zij. De wereld om ons heen, de druk om altijd maar te zijn. Te moeten. Te voelen. Ga eens ontmoeten in de letterlijkste zin van het woord. Zeg eens mag. Doe eens niet, dat is pas duurzaam. Zeef opnieuw, maar dan in doen. Kijk jezelf aan, maar zonder ogen. Kerf ze uit en voel, als een kijkdoos voor anderen. Accepteer wat ze zien en weet dat je niet alles hoeft te zijn, niet alles hoeft te doen.

Je strekt je benen, legt je voeten tegen de mijne. Het is genoeg geweest, roep je. Bang om mezelf teleur te stellen sluit ik mijn ogen, denk ik aan de betekenis van genoeg en geweest. Want wat als ik genoeg ben en alles wat ik nu denk is geweest? Klaar is, afgesloten. Als mijn onzekerheden niet meer bestaan en ik hier achterblijf met een lichaam zonder angsten, zonder falen, omdat ik blij ben met waar ik ben en hoe ik daar ben gekomen? Het is genoeg geweest, maar ik wil niet dat het eindigt. Elk woord dat ik schrijf is richting verlossing, maar als ik dat heb, waar kom ik dan terecht? Wie ben ik als ik niets meer heb om te verstoppen, te ontdekken? Toewerkend naar het einde van een boek, gretig lezend, wachtend op die laatste pagina. Eindigen en rouwen om die tijd dat je nog er nog middenin zat.

Ik val naar achter en ben weer alleen. Laat golven van tapijt in mijn nek kriebelen. Raak de vloer niet aan, maar laat die mij raken. Ik zuig de lucht uit mijn behaarde oksels, bobbelige knieën en ruwe hielen. Kneed mijn emoties, verlangens en onzekerheden tot een brok lucht in mijn keel. Wis mijn ramen schoon, klik de lichten aan.

Voor de deur stop ik, draai de letters  o p e n  van me af, de buitenwereld in. Voel ergens een egel door mijn longen scharrelen, maar ik blijf staan. En blaas uit.

Ontdek meer van Dwarslopers

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Doorlezen