Longread

Reizen, grenzen en de betoverde wereld: filosoof Charles Taylor over het poreuze en het omsloten zelf

“And above all, watch with glittering eyes the whole world around you because the greatest secrets are always hidden in the most unlikely places. Those who don’t believe in magic will never find it.” – Roald Dahl

Elk jaar onderneemt het Liberal Arts Tussenjaar van de Vrije Hogeschool een vier weken lange reis; een reis in groep, te voet, met de fiets, trein, bus of auto, een reis langs nieuwe steden, monumenten, paden, bergen, rivieren, op zoek naar… naar wat eigenlijk? Wat zoeken we wanneer we op reis zijn? Misschien alleen maar een essentieel stuk van ons bestaan als mensen, een stukje dat we vaak vergeten wanneer we thuis zijn en elke nacht in ons eigen bed slapen, onze vertrouwde vrienden zien, dezelfde wegen fietsen naar dezelfde bekende plaatsen. Het is een stuk van ons dat nieuwsgierig is, dat niet tussen muren wil leven, een stuk dat open staat voor de wereld en dat ernaar verlangt zich door die wereld te laten betoveren.

De mensheid heeft zich al duizenden jaren lang ontwikkeld via twee tegengestelde bezigheden: langs de ene kant reisden mensen verder en verder over de wereld, langs de andere kant hebben ze steeds meer muren gebouwd. Sinds het ontstaan van de landbouw, zo’n tienduizend jaar geleden, bouwden mensen steeds grotere huizen met dikkere muren. Met muren beschermden ze zich tegen kou, wind, wilde dieren en andere mensen met slechte bedoelingen. Eerst bouwden ze huizen in het bos of op de steppe, daarna dorpen en dan hele steden die op hun beurt muren hebben en waarin elk spoor van de natuurlijke wereld afgebakend is door muren, hekken en paden. Die andere bezigheid, het reizen, deden mensen om verschillende redenen; sommigen reisden om ergens anders muren te bouwen, sommigen om muren en mensen te veroveren, sommigen om handel te drijven, anderen voor de wetenschap en kennis, en weer anderen reizen om te reizen. Maar wat de reden ook mag zijn, wie op reis gaat weet maar één ding zeker: dat hij zijn eigen muren tenminste tijdelijk moet verlaten. De reiziger slaapt in onbekende kamers, onder de dunne bescherming van een tentzeil of helemaal onbeschermd onder de blote hemel. Ze reist door velden en bossen, is uren onderweg in de wijde wereld, zonder de bescherming van een huis of stadsmuren. Ze kan alleen maar hopen dat andere mensen hun muren zullen openzetten om haar te ontvangen.

Dat is precies het gevoel waar ik de laatste weken aan overgeleverd ben. Ik schrijf deze tekst vanuit een trein die het mythische Schotland doorkruist, terwijl ik onderzoek doe naar betovering en onttovering. Ik ben vertrouwd met de ‘betovering van de wereld’ als filosofisch concept (waarover zo meteen meer) in de teksten die ik lees, maar de laatste dagen is die betovering ook overal om me heen merkbaar. Wie door Schotland reist en een klein beetje oplet, vindt overal nog sporen van betovering terug: in de Gaelische namen van de dorpen, straten en pubs, in de legenden die de diepe meren omhullen, de mist rond de ongenadig woeste bergen, in de mysterieuze steencirkels en hartverscheurende zonsondergangen. In Glasgow stapte ik een winkeltje binnen met het veelzeggende uithangbord ‘tarrots and magic’op zoek naar een boek over de plaatselijke mythologie. De uitbaatster, een vrouw met vrolijke ogen gehuld in zilveren en gouden sierraden, vertelde me over de duizenden plaatsen in Schotland waar je het mythische tijdperk van druïden en fairies nog kan terugvinden in prehistorische steencirkels en bij hedendaagse genootschappen die de Keltische rituelen nog steeds vieren. Maar het is niet alleen dit land waardoor ik betoverd ben. Ook het leven on the road heeft een magische aantrekkingskracht: telkens ergens anders slapen, wennen aan verschillende talen en accenten, met trein, bus en auto uiteenlopende landschappen doorkruisen, steeds weer andere mensen ontmoeten, het karakter van nieuwe en weer nieuwe plaatsen leren kennen. Meer nog dan de constante nieuwigheid en de afwisseling is er nog iets anders dat dit reisgevoel definieert: het is een bepaald soort openheid in mezelf. Wanneer we op reis zijn, doorkruisen we niet alleen maar landsgrenzen, maar ook onze eigen grenzen. Want reizen is leven met minder muren. Op reis leven we dichter bij de natuur, praten we vaker met onbekenden, ruilen we met gemak de ene plek in voor de andere, verdragen we honger, koude, moeheid en oncomfortabele bedden beter dan thuis. We zijn opener; zowel naar de wereld, de natuur, naar anderen als onszelf toe. En omdat we opener zijn, vinden we alles op reis vaak ook mooier en aangenamer dan thuis. Omdat we openstaan voor de nieuwe wereld waar we naar op zoek zijn, laten we ons ook door die wereld betoveren.

De betoverde wereld
Bij het woord ‘betovering’ denken we al gauw aan de tovenaars, feeën en heksen uit sprookjes of tekenfilms van onze kindertijd. Maar het woord ‘betovering’ is ook een filosofisch en historisch concept. Filosofen gebruiken het om een bepaald wereldbeeld te omschrijven; een manier van kijken naar de wereld die tot een paar eeuwen geleden dominant was in onze cultuur (en vandaag de dag nog steeds een grote rol speelt in vele andere culturen en religies). Het concept ‘betovering’ wijst er op dat mensen geloven dat de wereld bevolkt wordt door magische wezens (geesten, feeën, goden, nimfen, duivels, engelen…) en dat er voorwerpen zijn (amuletten, relikwieën, heilige planten of stenen, beenderen, toverdrankjes…) die magische krachten uitoefenen op onszelf, anderen en de natuur; en dat men op de een of andere manier via magie deze krachten, wezens en voorwerpen zelf kan beïnvloeden. In de middeleeuwen raakten mensen de beenderen van overleden heiligen aan om te genezen van een ziekte, de Gallische druïden beschouwden de maretak als een heilige plant met magische krachten, de Romeinen interpreteerden de vlucht van vogels om de toekomst te voorspellen, de Oude Grieken offerden stieren en vogels aan hun goden om de overwinning te vragen in de oorlog. Dit zijn allemaal voorbeelden van magische praktijken, die alleen maar zin hebben wanneer mensen ook geloven dat er magische krachten aan het werk zijn in de wereld.  Een betoverde wereld is dus alleen maar mogelijk op basis van het idee dat alles in de wereld verbonden is door magische krachten – alles, inclusief jijzelf. Betovering werkt in twee richtingen: het betekent dat je zelf (of een priester) door middel van magie de wereld kan beïnvloeden, maar ook dat jij zelf constant beïnvloed kan worden door goede en slechte magische krachten. Daarom dragen mensen in een ‘betoverde’ cultuur amuletten en talismannen of hangen ze zulke amuletten aan de deur van huizen; magische voorwerpen om hen te beschermen tegen slechte magie. Het klinkt gek, maar het staat niet zo ver van ons af. Misschien draag je zelf wel een ring of een ketting die je geluk brengt, heb je een ‘lucky shirt’waarmee je examens aflegt, of ken je nog iemand die een kruisje om z’n hals draagt. Tegenwoordig noemen we zulke dingen vaak ‘bijgeloof’ (het woord zegt veel over hoe we nu naar de wereld kijken!), maar eigenlijk zijn dit overblijfselen van magisch denken.

Ondanks deze kleine restanten van magie in het dagelijkse leven, leven de meeste mensen in de moderne westerse cultuur niet meer in een betoverde wereld. Filosofen zeggen dat de wereld onttoverd is. Ze bedoelen hier voornamelijk mee dat we niet meer geloven in magische wezens, goden en krachten om de wereld te verklaren en beheersen. We wenden ons nu tot de rationele wetenschap voor ons begrip van de wereld. Wetenschappelijke causale verklaringen, waarbij oorzaak en gevolg duidelijk vastliggen, hebben de magische ideeën vervangen. ‘Onttovering’ betekent absoluut niet dat iedereen in staat is om elk fenomeen te doorgronden en uit te leggen (ik heb bijvoorbeeld geen idee hoe het internet werkt of hoeveel luchtdruk er nodig is om een onweer te veroorzaken), maar het betekent dat we geloven dat alles in principe verklaarbaar is door de juiste experts en het juiste onderzoek (de informaticus of weerkundige zouden me het internet of het onweer wel kunnen uitleggen). Onttovering is een (uniek) kenmerk van de moderniteit, omdat het rationele denken en de wetenschap het oude magische ‘bijgeloof’ hebben vervangen onder invloed van de moderne Verlichting. Maar onttovering is méér dan alleen een shift van magisch naar rationeel denken. De moderne Verlichting beïnvloedde niet alleen ons geloof in magie en wetenschap, maar veranderde met haar ideaal van de Vrijheid ook de manier waarop we onszelf zien. De verhouding tussen individu en wereld veranderde; en die nieuwe verhouding is essentieel voor ons verhaal van onttovering.

Het poreuze en het omsloten zelf
Het geloof dat je steeds beïnvloed kan worden door magische krachten impliceert een bepaald idee van grenzen rondom jezelf. De Amerikaanse filosoof Charles Taylor  (°1931) maakt in zijn boek Sources of the Self (1989) onderscheid tussen twee soorten identiteit op basis van open of gesloten grenzen, en brengt deze identiteit vervolgens in verband met de mate waarin we de wereld als betoverd ervaren. Sinds de moderne tijd hebben wij in het westen een fundamenteel ander gevoel van identiteit dan in de premoderne betoverde wereld, omdat we onze grenzen anders ervaren. Taylor noemt de premoderne identiteit het ‘poreuze zelf’. Het poreuze zelf heeft de grenzen tussen zichzelf, de anderen en de wereld niet zo heel erg strak getrokken. Zijn muren zijn poreus, ze laten allerlei invloeden door. Deze invloeden kunnen goed of slecht zijn, want in de wereld zelf zijn ook goede en slechte krachten aan het werk. In het christelijke wereldbeeld dat meer dan duizendvijfhonderd jaar dominant was in onze streken, werden de slechte betoveringen veroorzaakt door duivels en waren de goede invloeden afkomstig van God, engelen en heiligen, die de mensen beschermden tegen het Kwaad. Taylor argumenteert dat het idee van een poreus zelf essentieel is om de wereld als betoverd te kunnen ervaren. Want om je te laten betoveren moet je externe invloeden erkennen. Dat kan positief zijn, maar het brengt ook best veel onzekerheid met zich mee. Het betekent immers dat je maar weinig controle hebt over welke goede en kwade zaken je kunnen raken – vandaar de populariteit van dingen als amuletten in betoverde culturen. Leven in een betoverde wereld betekent voortdurend leven met een gevoel van openheid en kwetsbaarheid. Pas wanneer mensen zichzelf niet meer als poreuze wezens zien, betekent dat ook dat ze niet meer geloven dat een betovering nog vat op hen kan krijgen. Sinds de moderne tijd hebben we de poreuze grenzen aan onszelf steeds verder ingeruild voor harde, ondoordringbare grenzen. Taylor noemt dat het ‘omsloten zelf’.Hij bedoelt daarmee dat we een steeds sterker gevoel van een eigen, autonome identiteit kregen. In de voorbije eeuwen zijn mensen steeds meer waarde gaan hechten aan hun eigen identiteit, vrijheid en keuzes. We kiezen niet meer automatisch hetzelfde beroep als onze ouders, we geloven niet meer allemaal in dezelfde religie en we voelen ons steeds minder deel van een gemeenschap. We zijn ook letterlijk verder van anderen beginnen leven. Kinderen hebben nu meestal een eigen kamer, terwijl ze een paar honderd jaar geleden vaak met alle broertjes en zusjes in hetzelfde bed sliepen. Huizen zijn groter geworden voor minder mensen en een steeds groter deel van ons leven speelt zich in ons hoofd (of op een privé-scherm) af. Taylor stelt dat we inmiddels zo’n sterk gevoel van een afgebakend, omsloten zelf hebben, dat we ons eigenlijk niet meer kunnen voorstellen wat het is om te leven met poreuze grenzen. De muren rondom ons zijn daarvoor letterlijk en figuurlijk te dik geworden. We denken vaak goed te weten (of in elk geval te doen alsof) waar de wereld begint en we zelf ophouden, en voelen ons dus onafhankelijk van die wereld. Maar die strakke grens tussen ons en de wereld brengt vaak ook een gevoel van vervreemding met zich mee.

Poreuze en omsloten grenzen zijn niet alleen een historisch of een filosofisch fenomeen. Iedereen kent ze en iedereen komt er constant mee in aanraking. Ze zitten vervat in een heleboel alledaagse uitdrukkingen zoals ‘je openstellen voor iemand’, ‘een muur optrekken rond jezelf’, ‘je grenzen stellen’, ‘iemands grenzen overschrijden’, ‘je muur neerhalen’, enzovoort. Hoe ver stel je jezelf open voor de wereld? Dat is waarschijnlijk het grootste dilemma waar we allemaal mee worstelen. Want wie zijn grenzen te poreus laat zijn, loopt het gevaar ten prooi te vallen aan manipulatie, zijn eigen identiteit te verliezen, of zich te verliezen in de wereld en te vergeten wat hij zelf wil – denk bijvoorbeeld aan verslavingen, of het telkens maar goed willen doen voor anderen. Maar wie haar grenzen te scherp trekt, sluit zich ook af van de mogelijkheid om zich te laten betoveren door de wereld. Wanneer we de wereld bekijken vanachter te veel muren, verscholen in omsloten grenzen, slagen we er op de duur niet meer in ons werkelijk te verbinden met de wereld. Om betoverd te worden moeten we ons laten raken. En dat betekent ook dat we kwetsbaar zijn.

Op zoek naar herbetovering
Als we het proces van onttovering bekijken als een evolutie van een poreuze naar een omsloten identiteit, wordt ook het idee van betovering veel ruimer dan het irrationele geloof in magische krachten en fantasiewezens alleen. Betovering heeft te maken met de ervaring van verbondenheid met de wereld buiten onszelf. Het doet er eigenlijk niet zo veel toe of deze wereld nu elfen, geesten en God bevat of gewoon andere mensen, dingen en de hele natuur om ons heen. Goden of natuurwezens kunnen gewoon helpen om waarde toe te kennen aan de wereld rondom jezelf, maar zijn daar geen vereiste voor. Wanneer je de dingen buiten jezelf als in-zichzelf waardevol kunt bekijken (zonder meteen te denken hoe dat ding of die persoon voor jou van nut kan zijn), kun je je er pas echt verbonden mee voelen. En het is net die verbondenheid met de mensen en dingen om ons heen die maakt dat we niet meer vervreemd zijn van de wereld, en er ons uiteindelijk misschien zelfs thuis gaan voelen. Vanuit dat besef zoeken heel wat hedendaagse filosofen naar nieuwe vormen van betovering: omdat we in onze moderne tijd ons al te vaak vervreemd voelen van de wereld. We verliezen ons in de drang om de dingen, mensen en wereld om ons heen zoveel mogelijk te controleren en voor ons van nut te maken. Daarbij vergeten we ons ook werkelijk open te stellen voor de wereld. Betovering ontstaat daar waar mensen hun berekende houding laten varen,  opnieuw leren kijken en zich laten raken. Wanneer we verliefd worden, wanneer we een prachtig muziekstuk horen of een ontroerende film zien, wanneer we plotseling een echt gesprek met een vreemde hebben, wanneer we onszelf herkennen in een boek, wanneer we een hoge berg opklimmen of in de zee zwemmen, wanneer we samen met duizenden anderen protesteren voor een fatsoenlijk klimaatbeleid, wanneer we op reis gaan en plotseling veel makkelijker mensen ontmoeten; dat zijn momenten van betovering. Dan vallen de omsloten grenzen die we rondom onszelf optrekken weg – en we zijn even intens gelukkig, omdat daarmee ook het gevoel van vervreemding wegvalt. We zijn poreuzer en laten ons raken door de wereld, en plotseling beseffen we dat we onderdeel uitmaken van de wereld die veel minder vijandig en veel mooier blijkt te zijn dan we dachten. Om de grote problemen van onze tijd (klimaatopwarming, racisme, vluchtelingenstromen, depressie en eenzaamheid,…) aan te pakken is het nodig dat we weer voelen dat we deel uitmaken van de wereld waarin we leven – en dat die wereld net zozeer deel uitmaakt van ons. Als de aarde opwarmt of als de bijen uitsterven, zullen we daar allemaal de gevolgen van dragen. We zijn nog steeds afhankelijk van de grote kringloop van de natuur – we leven gewoon in de illusie dat het niet zo is. We kunnen de wereld wel proberen buitensluiten, maar ze zal ons altijd weer inhalen. Ons opnieuw laten betoveren betekent niet dat we de wetenschap moeten afzweren en weer terug moeten naar het geloof van honderden jaren geleden. Het betekent alleen maar dat we opnieuw moeten leren om opener te zijn, onze angst en controledwang te overwinnen en de wereld binnen te laten. Kunst, verhalen, ontmoetingen, natuur en reizen kunnen ons daarbij helpen. Maar we moeten altijd een sprong in het duister maken en vertrouwen hebben in die wereld. Op avontuur gaan is een oefening om weer in de wereld te leven, opnieuw te leren kijken en van de wereld te leren houden. Of zoals Roald Dahl, de grote schrijver van magische verhalen, het verwoordt in de allerlaatste zin van zijn allerlaatste boek: “Het belangrijkste is de hele wereld rondom je met glinsterende ogen te bekijken, want de grootste geheimen zijn altijd verborgen op de meest onwaarschijnlijke plaatsen. Wie  niet in magie gelooft, zal haar ook nooit vinden!”

 

 

Beeld © Marieke Horst

Ontdek meer van Dwarslopers

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Doorlezen